Nacht van zuiver katoenpapier
Door Lisa Weeda
Deze tekst komt naar je toe in de treinen van Arriva Fryslân
Op Gleis 4 van Hamburg Hbf vraagt Joachim aan iedereen die op de trein staat te wachten of ze iets kunnen missen.
Hallo, mein Name ist Joachim, können sie? Können sie vielleicht? Können sie
– Ich brauche nur – Hallo – Ha– Nein?
Joachim beweegt als een afstotende kracht door de menigte: bij elke stap die hij zet, deinzen de mensen minstens een meter achteruit, alsof hij een koning is waar iedereen ontzag voor heeft.
Ik voel aan het briefje van vijf in mijn zak. Het is zacht. Dit stuk zuivere katoenpapier is plotseling misselijkmakend betekenisvol. Ik denk aan bankrekeningen die alles en niks tegelijk betekenen; aan getallen die waar en onwaar zijn; aan geld uit, geld aan; aan cijfers waar cryptocharchen en finance bro’s dingen mee doen die we gelijk zouden moeten stellen aan zwarte magie. Voor hen zouden we meters achteruit moeten deinzen. Net zo lang tot ze allemaal uit het zicht verdwenen zijn. Voor Joachim zouden we moeten blijven staan.
De mensen op het perron zwermen uit elkaar en klonteren weer samen. Schaamte voor de ander is als groene sinusgolven op een zwart computerscherm, als vogels in de lucht die dansen op de wind. Het zit in hoe we op dit perron naar elkaar kijken, terwijl Joachim beweegt: alsof hij een zwerfhond is waar je tegenaan kan trappen. Het laat zien wat geld met mensen doet.
Ik voel opnieuw aan het briefje in mijn zak, kijk naar Joachim. Hij lijkt steeds meer op een verloren zwemmer in de zee, omringd door tientallen boeien waaraan hij zich niet kan vastklampen. Telkens als hij in de buurt komt, drijft er een boei weg. Ik kijk hoe hij bij elke persoon glimlacht, hoe hij bij iedereen opnieuw begint. Voor ieder mens op Gleis 4 weet hij iets vriendelijks uit zichzelf op te diepen.
[glimlach]
Hallo, ich bin Joachim, ich –
[glimlach]
Hi, haben Sie vielleicht?
Ik knijp het vijfje klein, terwijl ik zie hoe mensen zich wegdraaien en naar de grond kijken. Waarom maken we hier zo’n gênante vertoning van, wil ik in mijn beste Duits roepen. Wat is er zo moeilijk aan iemand aankijken?
Ik had zelf een tijd geen huis. Ik had vrienden die me opvingen in werkkamers, woonkamers en logeerkamers, vrienden die me daken en ramen en deuren en sleutels en kastjes en verwarming gaven. Die me eten gaven dat ik niet kon betalen; een fiets leenden die ik niet meer had; boekenkasten, waar ik de weinige dingen in kon zetten die ik nog bezat. Ik had mensen die me zeiden: nee hoor, je hoeft echt even niet bij te dragen, dat komt wel weer.
Ik leerde: heb je het vijfje niet, dan is het alles. Heb je het vijfje wel, dan lijkt het niets.
Ik stap op Joachim af. Een vrouw naast me schrikt van mijn beweging en
loopt weg, richting een snoepautomaat waar je voor 1,50 een zakje paprika chips kan kopen, of voor 2,40 een flesje cola. Ik heb zin om haar te vragen of zij dit een dag vol zou houden: aan elk mens dat je tegenkomt vragen of die iets voor je over heeft, iets aan je wil geven, zonder er iets voor terug te krijgen – of dat nog kan, in onze samenleving.
Op Gleis 4 in Hamburg, in een land waar ik niet woon en de regelingen van de daklozenopvang niet ken, steek ik mijn hand uit en zeg:‘Hallo, ich bin Lisa, wie geht’s?’
Ik denk aan een middag in New York, jaren geleden. Ik at gefrituurde kip in een shoarmazaak in Brooklyn. Het regende. Naast me zat een jongen friet te eten, tussen zijn benen een sporttas met een kapotte rits. We raakten in gesprek. Tussen zijn truien en sokken haalde hij drie jeugdfoto’s vandaan: hij bij zijn moeder op schoot; hij alleen in een vrolijke woonkamer; hij in een bed, zittend naast zijn moeder.
‘Where are you from?
‘The Netherlands, and you?’
‘My mother’s womb.’
Ik wilde zijn antwoord op mijn arm laten tatoeëren, ik wilde het op truien laten drukken, op billboards, op muismatten en mokken. De zin had in schreeuwende neonletters in musea moeten hangen, licht aangepast: ‘we are all from our mother’s womb.’ In een baarmoeder heb je geen briefje van vijf nodig.
Joachim schudt mijn hand en glimlacht. Hij heeft al zijn tanden nog.
‘Het wordt kouder,’ zegt hij. ‘Vannacht had ik best een goede plek, maar soms worden mijn warmere slaapspullen gestolen, zeker nu.’Ik praat en hij praat. Hij praat en ik praat. De mensen om ons heen zwijgen. Mijn handen bewegen en zijn handen bewegen. De mensen om ons heen kijken hoe we normale-mensen-dingen doen: interesse tonen. Zijn ogen zijn rustig en vol, bij elke nieuwe zin die hij uitspreekt lijkt hij meer licht te geven. Hoe is het om alleen maar te kunnen vragen en amper te worden uitgenodigd om te praten?
‘Je kan alles zo snel kwijt zijn,’ zegt hij, ‘ik had opeens geen huis meer. En zonder postcode ben je niemand.’
Om me heen beginnen mensen naar geld te zoeken, ze ritsen hun tassen open en voelen in hun zakken, ze schudden met hun portemonnees. Waar ze net nog angstvallig naar mijn uitgestoken hand keken, naar hoe die zich door de palm van Joachim liet vangen, stappen ze nu trots naar voren met hun muntjes en hun briefjes. Ze zouden hem drie maanden slapen moeten voorschieten, hun huizen voor hem openstellen, een matras op de grond in de woonkamer leggen, een kop thee in de avond geven en koffie in de ochtend, mee gaan naar het gemeentehuis, een baantje voor hem regelen. Er is zo weinig nodig om zo veel te kunnen doen.
De trein rijdt het perron binnen. Ik zeg Joachim gedag, omhels hem. De mensen die hem euromunten en briefjes van tien en vijf hebben gegeven, staan om ons heen, als een schare fans die op een handtekening wacht. Joachim kijkt hen niet aan, loopt met me mee naar de deur. Ik stap de trein in. Joachim zwaait. Joachim glimlacht. En dan verdwijnt hij langzaam in de menigte. Ik volg hem nog een tijdje: zijn krullende haar deint mee met mensen die net van huis vertrokken zijn of juist naar huis gaan, mensen die briefjes van vijf in hun zakken hebben branden. Zacht katoen, één nacht veilig slapen. Het kleinste, lelijkste, domste, mooiste geluk dat er bestaat.
Lisa Weeda
De Nederlands-Oekraïense Lisa Weeda is schrijver, literair programmamaker, theatermaker en virtual reality-regisseur. Tekst is altijd de basis van haar werk, maar vorm staat vrij. Oekraïne, het moederland van haar grootmoeder, staat vaak centraal in haar werk. De laatste jaren groeit dit gebied: oost- en centraal-Europa sijpelen haar werk meer en meer binnen. Je kent Lisa onder meer van haar vr-installatie Rozsypne (2019), Libris-shortlist debuut Aleksandra (2022), haar roman Dans Dans Revolutie (2024) en de gelijknamige immersieve installatie. Deze werd bekroond met 5 sterren in de Volkskrant en genomineerd voor een Gouden Kalf Beste Digitale Cultuurproductie 2024. Haar werk is vertaald in 8 landen.
Fotograaf: Esther Lutgendorff