Mirabellen
Door Mathy Mathys
You will find this text in a strawberry bowl
In the strawberry vending machine at De Bodde 2A 9044 LA Beetgum
Nu alles klaar staat om straks te koken, kan Marenne even de keuken uit. Zelfs in de gang naar de zendo ruikt het naar lavendelolie. Naast de lachende Boeddha hangt een foto van een brood. Kakelvers ziet het eruit, ze kan het bijna proeven. Haar moeder huiverde altijd voor dat ‘kakelvers’. ‘Kraakvers is het juiste woord,’ sprak ze haar toe. Marenne had zich daar niets van aangetrokken. Ze vond dat ze de wegwijzers voor het leven beter niet liet uitzetten door een vrouw die nerveus werd van gist. Haar moeder houdt van de voorspelbaarheid van supermarktbrood, van eten waar alle leven uit is gekneed.
Bij de deur van de zendo blijft Marenne staan. Het voorleesmoment is begonnen. Ze sluit de ogen en probeert de stemmen te verbinden met de gezichten die over een uur aan haar tafel zullen plaatsnemen. Zou dit de blonde zijn die nooit een tweede portie wil, of juist het zwartharige meisje van wie Marenne vermoedt dat ze het maar niets vindt om een week geen vlees te eten? De stem leest over een moeder die haar angsten bezweert met alcohol. Ze verstopt drank tussen haar kleren, achter de piano van haar dochter, de voorlezer.
Marennes nekspieren spannen zich aan. Háár moeder had geen toevlucht gezocht in alcohol. Ze had de haren van haar dochter netjes achter de oren gekamd, gevraagd hoe haar dag was geweest wanneer ze uit school kwam. En toch was Marenne vertrokken, achttien maanden geleden, had ze haar opleiding stopgezet, het protest van haar moeder genegeerd.
Op de offerandeschaaltjes die klaarstaan bij de ingang van de zendo legt ze ingemaakte komkommers, gestoomde rijst en geroosterde sesamzaadjes. Ze vermoedt dat de Boeddha houdt van eten met zachte kleuren, die in de zendo dan, zijn schuddebuikende broer op de gang is een ander verhaal. Twee deelnemers van de retraite halen het tempelvoedsel op terwijl zij terugkeert naar de keuken om het avondeten te bereiden.
Ze wast de rijstkorrels met haar volle aandacht. Het ruisen van de rijst klinkt haar lieflijker in de oren dan eender welk gezang dat opbloeit achter de deuren van de zendo. Dat is niet altijd zo geweest. Tijdens haar eerste weken hier had ze zich nauwelijks op haar werk kunnen concentreren. Op haar nachtkastje lag een boekje met zenwijsheden waarin stond te lezen: ‘Als je wortels snijdt, snijd dan de wortels.’ Ze had zich geschaamd toen ze besefte dat haar gedachten uitzwierven tijdens de keukenbezigheden.
Ze roert in de soep van geroosterde venkel en zomerbiet, perst de sinaasappelen met een handpers, haar ademhaling vertraagt. Wanneer ze klaar is, tintelt haar lijf van blijdschap en weet ze: ‘Hier ben ik op mijn plek.’
Na het eten stopt Kasja haar een envelop in handen. ‘Die is vanmiddag voor je bezorgd,’ zegt ze. Net als haar deelnemers draagt Kasja een shirt zonder mouwen. Zelfs in de gangen van het centrum heeft de hitte zich inmiddels weten te nestelen.
Marenne murmelt een bedankje en snelt de trap op naar haar kamer. Ze stopt de brief in haar koffer, onder de flanellen dekbedovertrek, die ligt te wachten op de koude maanden.
Bij schemering wandelt ze het bos in. Ze verzamelt takken en dennenappels voor bij het altaar. Ze had gehoopt dat haar angst zou wijken in het aangezicht van de Boeddha, maar de angst had geen ontzag voor wierook en klankschalen. Toch blijft ze natuuroffers naar binnen slepen, naar de zendo en naar haar monnikencel waar de dennenappels aan het voeteneind toekijken terwijl ze slaapt.
Dat ze weinig heeft met de Boeddha had ze verwacht. Wat ze niet had zien aankomen, was haar genegenheid voor Dymphna. Best grappig meent ze het dat uitgerekend zij, die altijd fulmineert tegen het katholicisme van haar moeder, troost vindt in de boskapel, een huisje van leem vol veldbloemen en witte kaarsen. Ze was gesticht ter ere van de heilige Dymphna, patroonheilige van de geesteszieken. Alleen tegen haar durft Marenne te zeggen dat er dagen zijn waarop het afschuwelijke gevoel dat ze zal stikken niet wijkt.
‘Ach kind,’ antwoordt Dymphna dan, ‘we zijn toch allemaal bang.’
Alleen tegen haar durft ze te bekennen dat de wereld te groot is, te gruwelijk, te ingewikkeld.
‘Ik heb een brief gekregen,’ fluistert ze Dymphna toe. ‘Van mijn moeder.’
’s Nachts ligt ze uren wakker. ‘Open me dan,’ schreeuwt de brief vanuit zijn donkere schuilplek. Vier maanden geleden kreeg ze haar moeders laatste post. Eén regel had dat bericht geteld: ‘Doe niet zo kinderachtig.’
In haar hoofd had Marenne wel tien brieven teruggeschreven: dat het helemaal niet kinderachtig was om de stilte op te zoeken! Dat ze ziek werd van haar moeders angsten! Angsten die ritselden langs de vrouwelijke bloedlijn en nu ook haar koloniseerden. Toch had ze nooit de pen op papier gezet. Haar moeder zou het niet begrijpen. Ze stapt uit bed, opent de koffer en houdt de envelop tegen het licht. Stond er deze keer meer dan één zin in? Het valt niet te ontcijferen.
Tijdens het werk kost het haar geen moeite om de brief te vergeten. Ze stooft de gember, snuift de geuren van kurkuma en komijn op, van korianderzaad en saffraan. Zonnegele tempeldahl zal ze serveren, een curry met rode groenten, het glanzende robijn van granaatappelpitten. Dankzij haar uren in de keuken begrijpt ze wat Kasja de deelnemers vertelt over de grote vreugde van het kleine.
‘Weet je, Dymphna,’ zegt ze die avond in de kapel. ‘Ik denk dat ik hem nog even dicht laat. Het gaat beter met me. Dat houd ik liever zo.’ Dymphna schenkt haar een minzaam lachje. Marenne geeft haar een aai over haar bolletje. Dat kan best, vindt ze. Dymphna is niet zo van de formaliteiten.
Ze vertelt niemand over haar bezoekjes aan de kapel. Het is niet dat ze nu in God gelooft. Nee, het is Dymphna, alleen maar Dymphna.
Marenne is niet het type dat haar dromen analyseert. Het is zo doorzichtig allemaal, het geploeter, de zwarte schaduwen. Alleen is deze droom anders. Haar moeder komt naast haar staan in de kapel. Ze begint het beeld van Dymphna te poetsen (ja, zo is haar moeder wel), maar ze legt ook haar hand op haar dochters arm. Ze zegt: ‘Daar ben je dan.’
Zelfs tijdens het koken voelt Marenne die hand van haar moeder nog. Na het avondmaal maakt ze zich snel uit de voeten. Wil ze dat de droom uitkomt? Die vraag is te ingewikkeld voor dit moment. De varens scheren rakelings langs haar blote benen. Het zweet loopt langs haar rug. Met elke stap die ze zet, groeit haar zekerheid: moeder wacht op haar. Ze schuift de kapeldeur langzaam open.
Wat had ze dan verwacht? Ze had toch nooit geloofd in de voorspellende kracht van dromen? De zon is bijna onder wanneer ze terug is. De deelnemers zijn bezig met de avondmeditatie. Thee, denkt ze, een rustgevende mix van verveine en citroenmelisse. Ze plukt en spoelt de kruiden en laat het water koken. Best opgelucht is ze dat het maar een droom was. Net wanneer ze wil inschenken, klopt iemand op de deur. Ze droogt haar handen af en gaat kijken. Daar staat haar moeder met een grote kist. Marennes hart begint wild te bonzen. Ze laat haar binnen en neemt de kist over.
‘Zoals ik al zei,’ zegt haar moeder. ‘Ik weet niet wat ik ermee moet. Heb nu al jam voor maanden.’
De pruimen liggen netjes gestapeld. Marenne kan de chutney die ze ermee zal maken al ruiken. Net als anders bekijkt haar moeder haar van kop tot teen. Marenne zet zich schrap. Ze haat mijn rode sneakers, denkt ze, mijn vormeloze kapsel. Ze kijkt recht in haar moeders ogen.
‘Daar ben je dan,’ zegt die.
Het is bijna middernacht wanneer ze de brief leest. Haar moeder ligt te slapen in een van de leegstaande kamers. Het priegelige handschrift ontroert Marenne. Haar moeder heeft een gedicht overgeschreven. Het gaat over mirabellen die liggen te rotten onderaan een pruimenboom. Eén zin staat er onder het slotvers: ‘Zou dat geen zonde zijn?’
Mathy Mathys
Kathy Mathys is a writer and writing teacher. She studied language and literature at Gent University. Her non-fiction book Smaak. Een bitterzoete verkenning was published in 2015. In 2018, she published her debut novel, Verdwaaltijd. Kathy Mathys was one of the eight talented debutantes selected by the Nederlands Letterenfonds in 2017. Her third book, the novel Tot het glinstert (Ambo Anthos), was published in 2024. She writes about English-language literature for the Flemish newspaper De Standaard. She is a permanent employee of Schrijven Magazine and was on the jury of the AKO Literatuurprijs and the Gouden Uil. She teaches at the Querido Academy and the Writing Academy.
Photographer: Dirk-Jan van Dijk